Basics - Pass

Rating: 3 sterren
1 stem

Het doel van het passen is om de bal te brengen naar de spelverdeler. Mentaal gezien is het de moeilijkste taak. Echter is de techniek vrij makkelijk toe te passen. Zodra de speler goed genoeg anticipeert waar de bal komt, bepaald de plek in het veld de techniekvorm. Anticiperen op de bal wordt verder buiten beschouwing gelaten. Er zijn verschillende techniekvormen toe te passen. Het komt erop neer dat er 4 keuzes gemaakt kunnen worden:

  1. Rechterschouder laten vallen, zodat de bal naar rechts gaat
  2. Linkerschouder laten vallen, zodat de bal naar links gaat
  3. Armen onder de bal, waardoor er een hoge balbaan gecreëerd wordt
  4. Armen achter de bal, waardoor de pass vlak is

De speler dient 2 keuzes te maken: 1 of 2, 3 of 4.

De speler kiest voor de 1e optie zodra de bal na de service naar links afwijkt. Vanzelfsprekend is optie 2 van toepassing zodra de bal na de service naar rechts afwijkt. Als de bal na de service “kort” komt dan plaatst de speler de armen onder de bal (optie 3). Hoe dieper de bal het veld in komt, hoe verder de armen achter de bal komen, en dus hoe vlakker de pass (optie 4). Dan is er ook nog een verschil in hoever de armen gebruikt worden. Ook dit is weer afhankelijk van de service: Snelle service (topspin, sprongserve) vereist geen armbewegingen. Een langzame service (onderhands of bovenhands) vereist wel een armbeweging, maar altijd in combinatie met de benen.

Stapsgewijze uitvoering

  1. Uitgangshouding
    1. Ogen altijd gericht op de bal
    2. Voetenstand op schouderbreedte en de schouders voor de heupen
  2. Verplaatsing
    1. Explosiviteit creëren door spanning op de benen. Hierdoor kan de speler sneller bewegen naar de bal toe.
    2. Schouders staan richting spelverdeler
    3. De armen worden vastgezet als de bal het net passeert. De speler moet dus een grote hoek hebben tussen armen en bovenlichaam.
    4. De speler zit laag, op het moment dat hij/zij op de juiste plek staat (daar waar de bal komt).
    5. De stand van de voeten is afhankelijk van waar de serveerder staat en waar de speler zich bevindt.
  1. Balcontact
    1. De bal wordt gespeeld tussen de ellebogen en de polsen (in het midden).
    2. De speler kan de bal afremmen door de bal “in de armen te laten veren”. Dat doet de speler door de armen te ontspannen.
    3. Ten slotte speelt de speler vanuit de benen omhoog richting de speler.
  2. Vervolgactie
    1. De vervolgactie hangt af van de positie van de speler en van het spelsysteem. In 5-1 spelsysteem gaat de speler naar de uitgangspositie voor de aanval of (in geval van libero) naar de verdedigingspositie, welke weer afhankelijk is van de set-up.