Basics – aanval

Rating: 0 sterren
0 stemmen

Het doel van de aanval is het scoren van punten. Bij een 5-1 systeem zijn er 5 aanvallers (tenzij er met een libero gespeeld wordt, dan zijn er 4 aanvallers) en bij een 4-2 zijn er 4 aanvallers. Als aanvaller moet je altijd beschikbaar zijn. De spelverdeler heeft namelijk keuzevrijheid om te kiezen naar wie hij/zij wilt spelen. De middenaanvaller volgt constant de spelverdeler. De passerloper en de diagonaal hebben meerdere opties en moeten de keuze tactisch maken. De 3-meter aanval wordt vaak gebruikt als een escape-aanval, als de bal te ver uit het net is gepasst. Deze aanvaller (vaak de passerloper, maar kan ook een midden zijn als er geen libero is) dient daarom ook altijd beschikbaar te zijn.

Er zijn een aantal principes die we hanteren bij het aanvallen:

  1. Schouders altijd opendraaien voor aanvalsmogelijkheden
  2. Springen doe je met je armen, slaan doe je met je buik
  3. Ritme en explosiviteit bepalen het succes van je aanval
  4. Door de uitgangspositie geeft een indicatie aan de spelverdeler waar de set-up komt (behalve de middenaanvaller, die moet de spelverdeler volgen).

Een goede aanvaller past zich aan een steeds hoger tempo en aan het wedstrijdscenario. Een hoger tempo is nodig om de tegenstander beter af te zijn. Aanpassen aan het wedstrijdscenario is nodig om de juiste tactische keuzes te maken. Het heeft weinig zin als de aanvaller binnen de 3-meter kan slaan, maar elke bal in het blok komt.

Stapsgewijze uitvoering

  1. Uitgangshouding
    1. De start, of de uitgangspositie is afhankelijk van de positie die de speler heeft. Een passerloper moet eerst passen, terwijl een diagonaal vrijloopt (tenzij deze ook moet passen) en hoort daardoor altijd beschikbaar te zijn. Zelfde geldt voor de middenaanvaller, hoewel een middenaanvaller eerst een blok moet zetten. Bij een erg hoog tempo kan het ook zo zijn dat de middenaanvaller (nog) niet beschikbaar is voor de spelverdeler.
    2. Verplaatsen naar de uitgangspositie gebeurd zo snel mogelijk na het uitvoeren van de vorige taak.
  2. Verplaatsing
    1. Bij verplaatsing zijn 3 stappen van belang: de aanloop, de afzet en de sprong.
    2. De richting van de aanloop is afhankelijk van de positie van de speler. Verder is de aanloop belangrijk om de spanning in de benen op te bouwen, voor de explosiviteit die uiteindelijk vrijkomt bij de afzet (wat resulteert in een sprong).
    3. Het tempo die aangehouden wordt bij de aanloop is langzaam-snel-langzaam. De eerste stap bepaalt de richting en moet goed neergezet worden, waarna de 2 stap spanning gegenereerd wordt in de benen. Aan het einde van de 2de stap wordt er geremd (rempas), zodat de horizontale snelheid omgezet wordt in verticale hoogte. De 3de pas dient als aansluit pas en als evenwichtsmoment. De navel is aan het eind van de 3de stap tussen de 2 steunvlakken waardoor de speler recht omhoog springt. Hier begint de afzet.
    4. Voordat we door naar de afzet gaan, moeten we het belang van de armen nog even vermelden. Springen doe je met je armen, om bij de afzet de explosiviteit van de armen mee te nemen in de hoogte. Bij de 1ste stap brengt de speler de armen naar voren, waarna de speler bij de 2de stap de armen naar achter brengt. Bij de 3de aansluitpas gaan de armen mee omhoog.
    5. De afzet vindt plaats bij de aansluitstap. Bij een rechtshandige speler is de 1ste stap met links gezet, waardoor de linkervoet dient als evenwichtsbewaarder bij de afzet. De rechtervoet is ingezet bij de 2de stap, waardoor alle explosiviteit vrijkomt zodra de rechtervoet van de grond loskomt (in combinatie met de explosiviteit van de armen). Bij een linkshandige speler is dit precies omgekeerd.
    6. Vervolgens de sprong. De hoogte van de sprong wordt bepaald door de explosiviteit bij de afzet. Als de speler in de lucht is, wordt er een spanboog gevormd met de armen. Bij een rechtshandige speler gaat de rechterarm naar achter, waarbij de elleboog boven de schouder is. De linkerarm wijst naar de bal en heeft een evenwichtsfunctie. Afhankelijk van de lengte van de speler, wordt de bal geraakt op het hoogste punt. Bij een linkshandige speler is dit precies omgekeerd.
    7. De heup wordt bij de speler naar achter bewogen, en komt tegelijk met de slagarm mee naar voren.
  3. Balcontact
    1. Voordat de slagarm naar voren bewogen wordt, moeten de buikspieren samengetrokken worden. Hier komt de kracht die wordt gegeven aan de bal vandaan.
    2. De arm moet door de bal heen geslagen worden, waarbij de pols over de bal heen klapt (dat veroorzaakt een topspin in de bal)
    3. De elleboog moet hooggehouden worden, zodat de bal op het hoogste punt geraakt wordt.
  4. Vervolgactie
    1. Na het balcontact zwaait de slagarm door naar de heup.
    2. De landing moet op 2 benen (Belangrijk! Blessurepreventie!)
    3. Afhankelijk van de positie van de aanvaller gaat de speler zo snel mogelijk naar de volgende uitganspositie (blok, bij passerloper voorspeler/midden/diagonaal of verdediging, bij passerloper achterspeler).

Dit is het technische gedeelte. De aanvaller moet dit dus als een gewoonte kunnen uitvoeren. Het echte werk (wat de kwaliteit onder de spelers onderscheid) begint bij het toepassen van een variatie. Er zijn een heleboel variaties en binnen een variatie kun je weer verschillende vormen op bedenken. We behandelen de variaties die het meest voorkomen: